Epidemie

Wat een jaar was 2020. Voor velen van ons was het niet altijd leuk, maar voor een taalfan als ik was het smullen! Want naast de vele nieuwe woorden als viruswappie en anderhalvemetersamenleving hoorden we ook weinig gebruikte woorden veel vaker, zoals het woord epidemioloog.

Een lastig te spellen tongbreker

Allereerst de spelling. Kijk even niet naar dit blog, pak een pen en schrijf het maar eens op. Je stopt al gauw. Want is het nou epe of epi? Totdat je je realiseert dat het van het woord epidemie is. Dat is het basiswoord dus. E PI DE MIE. Vier lettergrepen. Het helpt als je het langzaam hardop zegt. En probeer het dan eens snel uit te spreken. Hoe gaat dat? Soepel of heb je je tong intussen gebroken? Ik was samen met mijn levenspartner Dick een nieuwsuitzending aan het kijken waarin de nieuwslezer het woord epidemioloog vloeiend en snel uitsprak. We waren diep onder de indruk. Maar we dachten wel meteen: nieuwslezers hebben een jaar lang kunnen oefenen. Maar wij niet! Hoor maar:

We kwamen al oefenend op een woordgrapje: de epidemioloog loog en de epidemioloog liegt niet. En als je het woord snel genoeg zegt of te veel oefent, gaat het vanzelf een keer mis! 😉

Woordfamilies

Als we kijken naar de oorsprong van het woord epidemisch, dan komt het uit zowel Latijn als Grieks. Een epidemische ziekte betekent dat er een ziekte heerst onder (epi) het volk (demos). Andere woorden die familie zijn:

• epidemioloog: wetenschapper die zich bezighoudt met de epidemiologie;
• epidemiologie: de wetenschappelijke studie over de verspreiding en voorkoming van ziekten onder de bevolking.

Probeer het nog een keer!

Vorig jaar verspreidde zich een epidemie onder veel volken en over de hele wereld. Zoiets heet een pandemie. Epidemiologen, die epidemiologie hebben gestudeerd, proberen epidemische ziektes en een epidemie te voorkomen.

En? Ging het goed? Blijf oefenen met alle moeilijke en uitdagende woorden in tweeduizendeenentwintig of iets makkelijker: twintigeenentwintig! Veel succes 🙂